Officiële straatnaam: |
Boermarkeweg |
Ontleend aan: |
Volgens opgave gemeente Emmen heeft de naam als zodanig geen betekenis en is willekeurig gekozen. |
Ligging: |
centrum |
Vastgesteld B&W op: |
15 maart 1965 |
Naam ingetrokken: |
nee |
Bron: |
Archief Gemeente Emmen |
Een boermarke of marke was een georganiseerde (boeren)samenlevingsvorm die vanaf de 13e
eeuw vorm kreeg. Encarta zegt daarover:
"Marke, oorspronkelijk grens betekenend, werd in de late
middeleeuwen en daarna gebruikt ter aanduiding van het door de inwoners van een
nederzetting gemeenschappelijk gebruikte deel van het areaal van de
nederzetting, waarop door de heer gebruiksrechten waren toegestaan."
Linthorst Homan noemt in zijn boek "Geschiedenis van Drenthe" (p.72)
de poging van de Bisschop van Utrecht om in de 13e eeuw een hoforganisatie in
te voeren en daardoor politiek en economisch meer vat op Drenthe te krijgen o.a.
als één der oorzaken van het ontstaan der marken in Drenthe. De Drenten zouden
gereageerd hebben met het vormen van marken, om woeste gronden in bezit te
kunnen nemen, mogelijk onder leiding van edelen of pastoors en onder invloed van
wat elders reeds was tot stand gekomen. Het feit, dat ook de kerk steeds in het
bezit was van waardeel, houdt de mogelijkheid in, dat ook zij een rol heeft
gespeeld bij het ontstaan der markgenootschappen. De stichting van de
voornaamste kerken in Drenthe vond in dezelfde eeuwen plaats.
Tot de 13e eeuw had de schaarse bevolking weinig middelen om de door hen
ontgonnen woeste gronden te bemesten. Ze ontgonnen niet meer grond dan ze konden
bemesten. Dit bemesten geschiedde met mest geproduceerd door op de woeste
gronden grazende schapen. Ook had men genoeg hout voor "huizenbouw"
en brandstof. Toename van de bevolking bekende echter uitbreiding van
bouwlanden. Door de uitbreiding van de bouwlanden was er een grotere
mestbehoefte met als wedergevolg een grotere veestapel. Ook het houtverbruik nam toe.
De bevolking van een buurtschap begreep dat niet ieder op eigen wijze
onbeperkt het aantal schapen en rundvee vermeerderde, plaggen ging steken of
hout gebruiken. Het zou de gronden veranderen in zandverstuivingen. Men moest de
ontgonnen (de es) en onontgonnen gronden op één of andere manier verdelen. Van
de es kreeg een ieder een eigen deel en een stuk grond voor een huis. Dit noemde men de
"gescheiden marke". De "ongescheiden marke" was voor gemeenschappelijk gebruik,
zoals de groen- en madelanden voor het vee, het bos en hout voor gebouwen en gereedschappen,
het veen voor de brandstof en de heide voor de schapen.
Uiteraard moest men met naburige dorpen tot overeenstemming komen tot hoeverre
ieders buurschap de woeste gronden zou mogen gebruiken. Door deze overeenstemmingen
ontstonden de grenzen van een marke.
De boeren van een buurschap stelden ook hun rechten en plichten vast. Zo ontstonden de
zogenoemde waardelen. Men bepaalde ieders rechten op de gezamenlijke woeste gronden, door
bepalingen aan dit waardeel of aandeel te verbinden. Bepalingen die o.a. inhielden hoeveel
paarden, koeien, schapen men zou mogen houden, hoeveel plaggen men zou mogen steken en hoeveel
hout men zou mogen gebruiken, "ende so na advenant", rekening houdende
met de grootte van ieders waardeel. Men moest een maatstaf hebben tot hoever een gerechtigde
gebruik kon maken van de ongescheiden gronden.
Deze regelingen zijn in de boerwillekeuren terug te vinden. Boerwillekeuren of markerechten
zijn te beschouwen als verordeningen, die allerlei regelingen bevatten, betreffende de es, de
buurschap en het gebruik van de markegronden. De bewaard gebleven markerechten zijn
gepubliceerd in de Verslagen en Mededelingen van het Oud-Vaderlandse Recht, deel VI.
Uit praktische overwegingen verdeelde men de woeste gronden niet. Zonder
verdeling kon men de schapen (en het vee) door één herder gezamenlijk laten
hoeden. Ging men de gronden verdelen, dan zou iedere gerechtigde op zijn eigen
gedeelte schapen moeten hoeden.
De hoeveelheid bouwland per boer varieerde tot 45 mud (12 ha). De meeste bedrijven hadden
zo'n 30 mud (8 ha). Dit was nodig, om voor een vol erf (1 waardeel) te kunnen doorgaan. Men
had echter al stemrecht als men 1/4 waardeel bezat.
Ook de in de marke gelegen kerk bezat gewoonlijk een vol waardeel, opdat de pastoor, later
predikant, met een volledige boerenbeslag in zijn onderhoud zou kunnen voorzien.
Waardelen hadden hadden in de diverse marken verschillende grootte want de grootte van
een waardeel was afhankelijk van de oppervlakte van de markegronden en het aantal buren
in de marke.
De marke van Emmen en Westenesch telde omstreeks xxxx 24 waardelen, Noord- en Zuidbarge 25 en
Weerdinge 10 waardelen.
Als eigenaren hadden de buren vrije beschikking over de markegronden. Als
samenlevingsvorm (de marke) hadden de buurtschappen een landsheer boven zich. Ondanks
dat deze landsheer vaak ook erven in de buurtschap bezat, had hij slechts als
medebuur of eigenerfde iets te zeggen.
|