Klaasje was geen vrouwspersoon maar een grote zwerfkei afkomstig uit Schoonebeek. De kei, die de
grootte der kei van Amersfoort zou overtreffen, heeft de gemoederen in het
verleden aardig bezig gehouden waarbij zelfs de burgervaders van Emmen en Schoonebeek betrokken waren.
De kei werd het eerst omstreeks 1932 tijdens het afgraven van het bovenveen
blootgelegd. Door "het omzetten van dalgrond" werd de steen echter
alras weer 80 cm onder de grond bedolven waardoor hij niet zonder meer terug
te vinden was en er geen verdere aandacht aan werd geschonken. Pas 7 jaar
later, op 21 augustus 1939, werd door P. Bosma aan burgemeester Dr.J.L.
Bouma
meegedeeld dat zijn zoontje Adriaan een grote steen wist te liggen in het
Schoonebeekerveld (Noot: in de EC van 22-09-1939 staat Amsterdamscheveld).
De steen zou liggen in de veenderij van A. Luth uit Nieuw-Amsterdam. Twee dagen later al werd een tweetal uren in de augustuszon naar
de steen gezocht, door met spaden en puntige voorwerpen in de grond te
prikken. De steen bleek die dag niet vindbaar. Pas de andere dag werd de
steen dankzij een arbeider van vervener Luth getraceerd. Toen burgemeester
Bouma ter plaatse kwam bleek het om "een geweldige kolos graniet te
gaan met een gewicht van 14-16.000 kg, liggende in n.o. richting".
Luth verklaarde de burgervader van Emmen dat hij van de eigenaar van de
grond gemachtigd was met de steen te mogen doen wat hij verkoos. Bouma
reageerde adequaat en regelde gelijk de verdere opgraving en het transport
van de kei naar Emmen. Door de afkondiging "der algemeene
mobilisatie" vond dit niet op de geplande 28 augustus 1939 plaats maar
3 dagen later. De volgende dagelijkse beschrijving toont een beeld van de
moeite die men heeft moeten doen.
De eerste dag van opgraving werd de kei 80cm omhoog gebracht, de volgende
dag tot boven het maaiveld. De daarop volgende week kenmerkte zich door
tegenslag, regenval zorgde dat er zwaarder materieel (lees spoorbiels)
toegepast diende te worden terwijl een bokkepoot was bezweken. Pas op 7
september was men in staat de kolos 15 meter over de natte veenbodem te
verplaatsen. De volgende dag volgde nog eens 12 meter, waarna het
"onder brede belangstelling van pers en publiek" in een
gereedliggend "wankel" praamschip werd gehesen. Het vervoer over
water vond op zaterdag 9 september plaats, via Erica werd Noordbarge
aangedaan. Op maandag 11 september vond, wederom onder grote belangstelling,
het lossen van de steen plaats. De reis, met een trailer van de firma K.Harms,
ging richting Emmen, naar een plantsoentje "voorin de Emmerdennen, aan
de zuidzijde van de Boschlaan". Ook hier was de belangstelling groot en
de burgemeester bedankte iedereen die had meegewerkt en bood de werklieden
zelfs een diner aan.
Nieuwe problemen doemden op. Kort na het lossen op bewuste plaats bleek
dat er bezwaren waren gemaakt. Krachtens een overeenkomst met de gemeente
bleek dat hier geen "opstallen" mochten worden geplaatst. De kei
bleek een opstal te zijn en er moest noodgedwongen een andere plek worden
uitgezocht. Dit werd uiteindelijk de zuidoosthoek van het terrein van de
(voormalige) EDS.
De kei werd wederom opgeladen, vervoerd en afgeladen. Op de nieuwe plek
werd een gewapend betonnen stiep gemaakt van 1,5x2,0x2,0 meter. Voor het in
evenwicht houden van de steen werden 3 tooien gespannen die twee weken lang
dienst deden. Om elk risico uit te sluiten stond er ook nog elke nacht een
wacht. Welk één inspanning voor een simpele kei.
Het verhaal zou hiermee eindigen ware het niet dat burgemeester H. van Ek
van Schoonebeek in de pen kroop en op 22 september 1939 aan Bouma schreef:
"Zeer geachte ambtgenoot.
Graag zou ik willen weten van wie U of de dienst van gemeentewerken
toestemming hebt ontvangen om de steen in de Emmer Courant van 16 dezer
aangedu1d als "Emmens grootste kei" van een terrein in Schoonebeek
te doen vervoeren naar Emmen. De eigenaars van de grond, de familie L.Klaassen
alhier hebben hiervoor een dusdanige toestemming niet gegeven. De huurder
van de veenputten, de heer Luth, beschikt alleen over het recht van
turfgraven. De eigenaars zijn over deze gang van zaken zeer verwonderd en
ontstemd aangezien zijzelf grote waarde hechten aan het bezit van deze
abnormaal grote keisteen, welke zij dan ook nimmer bereid zouden zijn af te
staan. Zij hebben bij mij een klacht ingediend en wensen, dat de steen weer
wordt gebracht op of nabij de plaats, vanwaar zij is weggenomen. Uw
berichten hierover zie ik met belangstelling tegemoet."
Bouma pareerde de volgende dag:
"In antwoord op uw schrijven van 22 september
j.l. deel ik u mede, dat uw schrijven voor de familie Klaassen mij ten
zeerste verwondert. Deze steen werd niet eerder als geschenk van den heer
Luth aanvaard dan nadat nadrukkelijk de mondelinge verzekering verkregen
was, dat ook de eigenaren van den grond hiertegen geen bezwaar hadden.
Ongeveer zes tot zeven jaar geleden was de steen er gevonden, terwijl het
voornemen bestond deze steen te laten zakken, daar hij bij het in cultuur
nemen der bodem niet kon worden gehandhaafd. De eigenaren zouden volgens den
heer Luth blij zijn dat de steen op deze wijze werd opgeruimd. Bovendien
heeft de steen nog ongeveer een week boven de grond gestaan. Ook in deze
periode bleek niet van eenig bezwaar of van eenige belangstelling. De
gemeente was dus volkomen te goeder trouw en kan derhalve niet voldoen aan
het verzoek deze steen terug te brengen. Zij beschouwt zich als eigenares,
zijnde de eigendom langs wettigen weg verkregen."
5 oktober 1939 antwoordde Van Ek:
Geachte Ambtgenoot,
De indruk, weergegeven in Uw kabinet schrijven, acht ik even onjuist, als Uw
conclusie, als "zou Uw gemeente zich in de gegeven omstandigheden
zonder meer als rechtmatig eigenares van de steen mogen beschouwen. Ik
vermoed trouwens, dat U bij rustige overweging ook zelf wel tot die
overtuiging zult zijn gekomen. Nu ik inmiddels heb gehoord, dat U zich reeds
met eigenaren in verbinding hebt gesteld, neem ik aan, dat men het langs de
weg van redelijk en tactisch overleg wel eens zal worden. Ik moge dus
volstaan met U dank te zeggen voor de mij verstrekte inlichtingen."
Waarschijnlijk 6 oktober 1939:
In een uitgebreid maar ongedateerd ontwerpantwoord reageerde de
burgemeester van Emmen wederom. Het is echter niet duidelijk of deze
daadwerkelijk is verzonden waardoor de inhoud hier niet wordt beschreven.
6 oktober 1939:
Ook de heer Luth ontving een schrijven van Bouma waarin deze mededeelde
dat hij contact met den eigenaren had gezocht om "den weg van redelijk
en tactisch overleg te volgen" en waarbij Luth werd verzocht vast te
stellen op welk wijze dit mogelijk zou zijn.
10 oktober 1939, Luth antwoordde de Edelachtbare heer burgemeester:
"Volgens afspraak, zou ik naar de Gebr.
Klazen, te Schoonebeek gaan, om inlichtingen betreffende het regelen der kei
en de kwestie daaromtrent. Nu ben ik dan daar geweest en daar hebben ze mij
medegedeeld dat zij de regeling in handen van de burgemeester van
Schoonebeek gelaten hebben. Dus de kwestie moet nu met die uitgemaakt
worden, en zij (de gebr. Klazen) wilden er liefst niets meer mee te maken
hebben, het moest volgens hun, maar met den burgemeester af en uitgemaakt
worden."
Wat wilde de gemeente Emmen nu met die kei? Uit een brief van 27
september 1919 aan het comité voor een Oranje monument blijkt dat het
college van mening was dat de kei "zich uitstekend zou lenen voor een
eenvoudig Oranje- of mobilisatiemonument".
Tot slot: In een handgeschreven document met als onderschrift "Euterpe"
en getiteld "bij stukken steen Schoonebeek" is te lezen:
"Opschrift op of bij steen"
"Dit is Klaasje uit Schoonebeek
Die weet er alles van
Toen de bruid kwam aan de man
Toen wilde men er an."
Bron: Archief gemeente Emmen
|