dot Home - start
dot Prehistorie - Archeologie
dot Historie
dot Bewoning per erf
dot Bewoning per jaar

dot Alle straatnamen





dot Laatste wijzigingen
Stuur een e-mail aan Historisch Emmen
Vanwege een storing kunt u tijdelijk geen email verzenden

Logo Pre-Historisch Emmen

Oudste vermelding Emmen 1139


Molenkamp - De molen op de kamp


Hottingerkaart 1792.


Deze (onbekende kaart) komt uit 1840.
Verzameling J.J.Brands.

Uit de straatnaam Molenkamp valt af te leiden dat op het gebied molenkamp een molen gestaan zou hebben. Deze molen stond niet op, maar in de buurt van het gebied molenkamp. Hij stond volgens de Hottingerkaart uit 1792 in het verlengde van de laan op het Willingegoed, dus ten zuiden van de huidige Molenkamp, op een terrein dat later de naam ‘De Veenkampen’ kreeg.

Buiskool schreef meer dan vijftig jaar geleden, dat er in Emmen in 1847 drie molens stonden, waaronder die aan de Molenkamp: "een volmolen, staande op de naar deze molen genoemde Molenkamp..." Als bron wordt door hem genoemd: "verzekeringen van oude inwoners zoals Van Loo, Hovenkamp, Kooiker, Oosting en Reinders". (Noot: verzekeringen, geen harde bewijzen!)

Buiskool schreef verder in "Op Naoberveziet" 2e bundel (p.74): "Het ruwe want (een grove stof door dorpswevers van wollen garens geweven) werd naar de volmolens gebracht. Deze vond men te Zweeloo, Aalden en Emmen. Aan den molen te Emmen, eigendom van de familie Hilbrands (Fos Hilbrands) herinnert nog de naam Molenkamp. Het want werd in een bak gestopt (die veel geleek op een paardenkrib) en overgoten met urine. De molen werd aangezet en door de op- en neergaande beweging van de stampers werd het want geperst, gevold of gevuld tot een dichten lap. Na het vullen werd het door de blauwververs geverfd."

H.Tiesing schreef uit eigen herinnering in 1901 in het tijdschrift "Vragen van den Dag" p.570 e.v. het artikel "Over weven en spinnen op het platteland in vroeger tijd. Een schets uit de oude Drentsche toestanden": "Wanneer het want, een hol geven stof, die alleen van wollen garen gemaakt is, aan de boerin was ter hand gesteld, werd al spoedig het plan gemaakt tot een reis naar Zweeloo of naar het onder die gemeente horende gehucht Aalden. Het holle want moest dan worden "gevuld", d.i. dichter worden gemaakt, een bewerking die ook bij de bereiding van lakens te pas komt, zodat het hier gebruikelijk "vullen", "vollen", walken betekent. Daartoe kwam ook het want in een badkuip (Drents: vulkoep), waarin het werd geperst door stampers, die dan door de windmolen in beweging werden gebracht. Omstreeks 1870 waren in genoemde plaatsen nog zodanige volmolens, die men vroeger in meer plaatsen, o.a. te Weerdinge en Emmen vond".

In 1742 werd op #31 Jan Hilbrands sr (1707-1787) genoemd. Hij werd aangeslagen voor "4 paarden wegens ¾ waardeel en een vollersmolen". Jan Hilbrands was de vijfde generatie. Hij huwde in 1733 met Hilligje Strating (1709-1792) uit Noordbarge. Hij moest enkele keren voor het hoogste rechtscollege in Drenthe, de Etstoel, verschijnen wegens conflicten met zwagers over leningen. Verder bezat hij in de tweede helft van de 18de eeuw het erf Westebrink in Noordbarge. In de kerk van Emmen was hij in 1754 tot diaken verkozen.

Zijn zoon Jan Hilbrands (1742-1829), de zesde generatie woonde op #31. Vermelding in de haardstedenregisters van 1784 en 1794: "Jan Hilbrands (1742-1829) halve boer en molenaar". Ook bezat hij verschillende huizen in het kerspel Emmen, onder andere het eerder genoemde Westebrink in Noordbarge. In 1789 verkocht hij de keuterij Zwengelmoes in Emmen voor f. 130,- aan Jan Berends Elsing uit Sleen. Jan Hilbrands huwde in 1774 met Roelofje Houwink (1748-1779). Zij stierf in 1779 in het kraambed, waarna zij in Emmen werd begraven.

Roelof Hilbrands (1775-1835) behoorde tot de zevende generatie. Hij was in 1809 gehuwd met Jantje Elsing uit Sleen gehuwd. Uit een aantekening in het patentregister blijkt dat hij de volmolen in het begin van de 19de eeuw slechts "een zeer klein deel van het jaar’ gebruikte".

Het kadaster geeft aan dat de volmolen in 1832 op het perceel C1592 stond en dat eigenaar Roelof Hilbrands de eigenaar was. Toen omstreeks 1832 het kadaster werd opgetekend, werden daarvoor zogenaamde ‘dienstjaarveldwerkkaarten’ vervaardigd, die de basis vormden voor de kadastrale kaarten van 1832. Op één van die dienstjaarveldwerkkaarten is te zien dat de volmolen in het verlengde van kadastraal perceel C950 lag, de laan op het Willingegoed. Met potlood werd erbij geschreven ‘Allee’, daarbij verwijzend naar de laan op het Willingegoed. In het kadaster van 1832 werd overigens het woord ‘Allee’ niet overgenomen, maar werd ‘bosch’ als soort van het perceel vermeld. Aan de zuidkant lag het perceel C949, waarin de tekenaar ‘bomen’ schreef. In het kadaster van 1832 werd dit perceel ook als ‘bosch’ aangeduid. Ten noorden van de ‘Allee’ lag een weiland met daarin een sloot die aan de oostzijde verbreed was.

Iets ten oosten van de ‘Allee’ stond in 1832 de achtkantige volmolen. Het was een kleine molen.
Roelof Hilbrands woonde in het begin van de 19de eeuw op kadastraal perceel C983 (anno 2019 gelegen aan de westzijde van de Hoofdstraat tussen de Weerdingerstraat en de Derksstraat) Als beroep van Hilbrands werd ‘landbouwer’ vermeld. Hij bezat in de eerste helft van de 19de eeuw in de gemeente Emmen ruim 69 ha grond, waarvan ongeveer 42 ha veen. Daarnaast bezat hij ook nog onroerend goed in de gemeente Sleen.

In het midden van de 19de eeuw vonden er op de genoemden percelen C1529 (volmolen) en C783 (huis met erf) wijzigingen plaats. Willem Hilbrands, zoon van Roelof Hilbrands, verkocht de boerenplaats, eerst aan de markegenoten van Emmen en Westenesch, waarna vervolgens Jan Horring uit Westenesch eigenaar van het perceel werd. Willem Hilbrands liet de volmolen omstreeks 1850 afbreken. In het kadaster werd bij dienstjaar 1851 het woord ‘amotie’ vermeld, hetgeen sloop c.q. afbreken betekent.

Het erf waar de molen op stond werd enkele jaren later aan de markegenoten van Emmen en Westenesch verkocht en kwam bij de gemeenschappelijke gronden die ten oosten van Emmen uit ruim 245 ha ‘heide, zand en veen’ bestonden.

Op de plaats waar de molen stond, lagen omstreeks 1880 de omwalde akkers van de Veenkampen, welke op de chromotopografische kaart van 1900 goed te zien zijn.

Met de sloop van de volmolen in het midden van de 19de eeuw kwam er een einde aan het gebruik van een volmolen in het dorp Emmen.

In de periode 1784-1794 woonden er in Emmen twee molenaars.

  • Frederik Wilhelm Beins die op #56 woonde.
  • Jan Hilbrands (1742-1829) die op #31 woonde. Vermelding in 1784 en 1794: "Jan Hilbrands (1742-1829) halve boer en molenaar". Deze Jan was een zoon van Jan Hilbrands (1707-1787) die in 1742 werd aangeslagen voor "4 paarden wegens ¾ waardeel en een vollersmolen".

Noot: In 1742 werd op #53 ook de erfnaam Pranning (tegenover de NH kerk) vermeld waar mulder Pranning zou wonen. Was hij misschien de molenaar op de vollersmolen op de kamp waar Buiskool over schreef? Of was hij molenaar op de rosmolen in Emmen.

Bron: artikel: G.J.Dijkstra, Beilen; "Molens in Drenthe" p.124

Noot: De garage van de familie B.H.Kessens (Molenkamp 15) droeg (draagt) de naam: "De Eekschillermeul".


 
Overname van teksten uitsluitend met bronvermelding: © www.historisch-emmen.nl