Onder de plaatsnaam Emmen is de Saalhof aangegeven.
Bron: Kaart van Drenthe door
D.H. van der Scheer uit 1846.
|
Ten zuiden van de Nederlands Hervormde kerk was omstreeks 1832 nog geen bebouwing. Na 1832
breidde Emmen zich langs huidige Wilhelminastraat meer en meer naar het zuiden uit.
Eén van de oudste stukjes Emmen lag echter wel in dit onbebouwde gebied. Het
was gelegen tussen de huidige Wilhelminastraat en Julianastraat, in het noorden begrenst door
de Kerkhoflaan, in het zuiden door de Molenstraat. Dit gebied staat bekend als De Saalhof.
|
|
Predikant en "historicus" Johan Picardt (1600-1670) schreef mogelijk
als eerste over een "Saal" te Emmen.
Vrij vertaald staat hier: "Ook is er een Saal geweest in Emmen, die op de dag van vandaag nog de Saalhof wordt genoemd.
Het is een groot paleis geweest maar is geruïneerd zodat er niet meer van overgebleven is dan de naam, het plein, de oude grachten en enige
grote gemerkte stenen en zonder enige andere herinnering."
Bron: Johan Picardt (1660) Korte Beschryvinge van eenige vergetene en verborgene Antiquiteten
der provincien en landen gelegen tusschen de Noord-Zee, de Yssel, Emse en Lippe.
Verzameling: J.J. Brands.
De Saalhof was "een omwald gebied". Volgens L.J.F.Janssen
vierkant, doch volgens een tekening van Reuvens ovaal van vorm en ter
grootte van een voetbalveld. Om de wal lag een gracht en vervolgens nogmaals
een wal en een gracht.
Volgens Picardt zou er zelfs een heus paleis hebben gestaan. Dit zal
zijn oorsprong hebben gehad dat het oude Gotische woord "saal" of
"sala" paleis of herenhof zou hebben betekend, zoals Picardt in
1660 al schreef in: "Korte Beschyvinge van eenige Vergetene en
Verborgene Antiquiteiten der Provintien en Landen Gelegen tusschen de
Noord-Zee, de Yssel, Emse en Lippe". De drie Podachristen
geloofden hier echter niets van.
In de "Korte Beschyvinge" legde Picardt het bestaan van de
Saalhof vast en maakte ook voor het eerst melding van de aanwezigheid van
"keselingen" (lees "gemerkte" stenen). Deze keselingen
waren vermoedelijk afkomstig van een vervallen hunebed, maar die bracht hij
daar toen nog niet mee in verband. Deze stenen kregen later van A.E. van Giffen
de code D44a.
In deze Saalhof woonde o.a. de schulte Egbert ten Dijck, in 1488 Egbert ten Dyke genoemd, in 1491 Egbert
in den Spiker en Egbert in den Hoff. Mantingh schreef hierover in de Kroniek van juni 2010 dat
deze naam verband hield met zijn woongelegenheid. Hij woonde (mogelijk) in de spijker maar in
elk geval op het terrein van de Saalhof. Deze Saalhof was een omwald gebied en schulte Egbert
woonde binnen de wal of dijk van de hof.
|
|
In 1833 is de Saalhof door C.J.C.Reuvens onderzocht. Deze was hoogleraar in de
archeologie aan de universiteit van Leiden. Van 5 tot 27 april in genoemd
jaar maakte hij zijn tweede tocht (de eerste was in 1819) door Zuidoost
Drenthe en bracht ook een bezoek aan Emmen. Reuvens was de eerste die de
Saalhof onderzocht. Hij hield de Saalhof voor een "legerplaats".
In dit verband bedoeld als een plek waar eeuwen geleden mensen woonden.
Noot: Reuvens schreef "Zaalhof".
Reuvens vond de restanten van de door Johan Picardt beschreven stenen onder
de wal van de Saalhof en maakte er een schets van waarvan hieronder slechts
een deel is weergegeven
Bron: Reuvens in Drenthe.
Eén ervan had zes boorgaten, de "gemerckte keselingen"
waarover Picardt reeds had geschreven. Noot: boorgaten zijn nooit door
hunebedbouwers aangebracht maar door keiendelvers uit de 19e eeuw, die
probeerden een centje te verdienen aan de hunebedden.
Helaas had Reuvens op zijn tekening, behalve de vermelding "Markte
Noordbergen", niet aangegeven waar zijn onderzoek precies had
plaatsgevonden, maar bewees wel dat de omwalde akker jonger was dan de
stenen uit het hunebedtijdperk.
Reuvens vond in de Saalhof ook een stuk tufsteen, een soort voorloper van
de huidige baksteen. Tufsteen werd in het begin van de Middeleeuwen enkel
gebruikt bij de bouw van belangrijke gebouwen. Het is dus mogelijk dat dit
stukje tufsteen afkomstig was van de bisschoppelijke hof, die van Emmen toen
al een centrumplaats maakte. Het geschrift van Picardt en de vondsten van
Reuvens lijken te bewijzen dat de Saalhof te maken heeft met de bisschoppelijke
hof hoewel die in het centrum van Emmen lag.
Bron: "Reuvens in Drenthe", door J.A.Brongers. Uitgave ROB ISBN 90-228-3925-7.
Oudheidkundige dr. L.J.F.Janssen (1806-1869), conservator van het Museum van oudheden te Leiden,
kreeg in 1847 van het rijk de opdracht een onderzoek naar De Saalhof uit te voeren.
Hij heeft tijdens het onderzoek in 1847 vervallen restanten
aangetroffen van een grote vierkante ruimte omgeven door een dubbele wal en
een droge dubbele gracht. Hij beschreef op die plaats ook een molen.
Janssen schreef:
"Het terrein van de Saalhof behoort tot de marke van Noord en Zuidbarge en vormt een
vierkant, met rondom eenen dubbelen wal en twee drooge grachten. De omvang zal p.m. 426
ellen bedragen, van binnen afgetreden. De zuidelijke en westelijke hoeken zijn een weinig,
de noordelijke is zeer geschonden; misschien omdat daar de ingang is van de
zijde van Emmen, en in de nabijheid daarvan, op het hoogste punt de
Emmensche molen geplaatst is.(...) De wal aan de noord-westzijde is ééne
el hoog (van het binnenplein gemeten) en aan den voet 5 ellen breed; de
daarop volgende gracht is 4 ellen breed en evenredig diep, en de daarna
volgende wal is wederom ééne el hoog en 5 breed. Aan de z.w. zijde
bevinden zich in het plein twee laagten, de eene van 17, de andere van 50
ellen lengte; en op andere plaatsen treft men nog 5 ovale kuilen aan van p.m.
3 ellen lengte, 2 breedte en 1 diepte. In deze laagten en kuilen werden door
mij opgravingen bewerkstelligd, doch er werd niets dan de gewone zandige
grond der heide gevonden. Maar 87 ellen ten n.o. van den westelijken hoek
(bij a) leverde eene opgraving belangrijke uitkomsten. Op die plek bevinden
zich namelijk twee granietblokken, deels boven, deels in den grond, welke 3
ellen in noord-zuidelijke rigting van elkander verwijderd zijn. In den
zuidelijksten steen, die 1.37 lang en 0.75 breed is, zijn op de oppervlakte
zes ronde gaatjes geboord, even als op sommige hunebedsteenen. Die gaatjes
zijn in ééne lijn, 4 tot 6 duimen van elkander, en 4 tot 5 duimen breed en
diep. Hetwelk mij deed vermoeden, dat die granietblokken van een vernield
hunebed afkomstig zouden zijn. Eene opgraving tusschen dezelve bevestigde
dit vermoeden, doch leerde tevens, dat de aanleg van den kamp van jongere
dagteekening was, dan de plaatsing van gemelde steenen. Ik vond tusschen die
twee granietbrokken ter diepte van 0.4 el eene vaste bevloering, bestaande
uit kiezelgruis, keien en granietsteenen, doormengd met houts kolen en
potscherven. Die bevloering was 2 ellen breed en 5.5. lang, in n.o. en z.w.
rigting, en liep nog ruim ééne el onder den wal van den kamp voort, ten
bewijze, dat de wal jonger was dan de bevloering. De potscherven droegen het
Germaansche karakter; er waren 13 stuks verschillend versierd onder."
|