Op 15 augustus 1942 dook de joodse Emmernaar Ab van Dien onder bij de familie Brijan aan de Limietweg 111 in Barger-Compascuum.
Na zeven kilometer lopen werd hij opgevangen door Grades Fühler. Samen fietsten ze naar Barger-Compascuum. Van Dien schreef hierover:
‘Mijn fiets is bepakt met mijn rugzak, die me drie jaar lang trouw is gebleven en waarin het meest nodige voor een duiker bij elkaar is gepakt.’
Deze rugzak werd vermoedelijk gemaakt in augustus 1942 tijdens een themabijeenkomst in de synagoge aan de Julianastraat.
Ab van Dien geloofde niet, dat ze niets te vrezen hadden en verkondigde aan iedereen: ‘We gaan weg, denk erom, lui, ze zenden ons naar Polen.’
Het gezin Brijan, bestaande uit vader Willem August Albert Brijan (* 1888), zijn vrouw Trientje Smit (* 1890) woonde met
hun kinderen op de grens met Duitsland. Ze keken, zo ver het oog reikte, uit op een immens groot afgegraven veengebied dat een oase van rust vormde.
Een veiliger oord kon Van Dien zich niet wensen.
Zes weken bleef Van Dien bij de familie Brijan. Toen kreeg zoon Arnoldus (Nol) een oproep voor tewerkstelling in Duitsland.
Na overleg met hun vertrouwenspersoon, de veearts H.J. Vrielink, werd besloten dat het beter was dat Van Dien elders onderdak kreeg.
Bij het afscheid had Van Dien het moeilijk, terwijl de even stoere als zachtmoedige hulpverleners de tranen in de ogen sprongen.
Van Dien over dit moment: ‘Het is een oefening, hoe je te gedragen als je niet bestaat.’
Bron: "De Opgejaagden, Zij leven omdat wij zwegen" door J. Withaar.
Bestel het boek hier
|